13-16 augustus 1993
21-24 augustus 1993

MonikkenDinsdag 17 augustus 1993

Een strak blauwe hemel. Het ontbijtritueel: wie er het eerste klaar is met douchen pakt de huishoudpot Kippelen loopt tegen de steile weg op naar het dorp en koopt daar een lekker vers brood. Het dorp bestaat uit bijna zwart geteerde huizen. De geur van hout en carboleum, vermengt met koeienmest van de beesten die in de stallen onder de huisjes staan, zijn voor eeuwig in de reukzin verankerd. Zou je een flesje Kippel kunnen maken en dat onder m’n neus open trekken dan zou ik het zonder nadenken herkennen. Als je dan terugkomt met een brood en soms met iets extra lekkers, als verrassing, kun je, als je de steile weg weer terug afloopt, de andere al bij de tent in de weer zien met de koffie en de  ontbijtspullen. Dit soort momenten blijven in de permanente tentoonstelling in de galerie van je hoofd, altijd op een ereplek hangen. Het is niets groots, maar toch onmeetbaar onvergeetbaar. Na het ontbijt besluiten we om richting de Lötschenlucke te rijden aan het eind van het dal. We laten de auto achter op het parkeerterrein en beginnen onze wandeling naar de Gletsjertor, de plek waar de Lonza uit de gletsjer breekt. Na zo’n 5 kilometer zijn we het wandelpad volledig kwijtgeraakt. Na wat door woestenij gelopen te hebben en langs wat (gelukkig) vriendelijke stieren vinden we het pad weer en komen bij een klein meertje aan met ijzig koud water, de Grundsee. Aan de voet van de gletsjer die zo’n 20 meter dik is, komt de Lonza met geweld naar buiten gebarsten. Aan de voet van de glestsjer hebben we geluncht, af en toe worden we opgeschrikt door gevaarlijk vallende stenen. Tijd om weer terug te lopen, maar dat viel dus helemaal niet mee. Na ongeveer 4 keer dezelfde beek overgestoken te hebben vinden we weer een min of meer begaanbaar pad. Onze kuiten en nek zijn behoorlijk verbrand. Als we terug zijn strijken we aan de Lonza neer, ergens op een rustig plekje en schrijven de ansichtkaarten naar familie en vaderland. We zoeken intussen wat tussen de rotsen van de Lonza en vinden een aantal mooie stenen. Gesterkt door deze vondsten besluiten we om om morgen naar het Binntal te gaan.

1993_Lotschentall_06

KorenbloemWoensdag 18 augustus 1993

Vandaag gaan we naar het Binntal, een dal met een rijke mineralengroeve. Het is een zijdal van het Rhonedal en het is flink veel verder als we dachten. Als je bij het Rhonedal eenmaal de bordjes Binntal ziet staan, moet je niet denken dat je er al bent. Via een pasachtige weg ga je een lange slingerende weg op en komt uiteindelijk aan bij een soort gat in de berg. De weg gaat er in dus wij ook maar. De weg is smal, tegenliggers kun je alleen maar op bepaalde verbrede stukken laten passeren. Verlichting is er niet, de tunnel is niet bekleed en overal stroomt water uit het dak boven je. Na een tunnel van zo’n acht kilometer barst je opeens het Binntal binnen. Eenmaal in het plaatsje Binn aangekomen vragen we, in de winkel waar we een steenbeitel kopen, de weg naar de mineralengroeve aan een oud vrouwtje dat helaas haar kunstgebit vanmorgen op ’t nachtkastje heeft laten staan  En zo kan het dus gebeuren dat we 5 kilometer lang langs allerlei parkeerplekken wandelen in de verzengende zon, op weg naar de mineraalgroeve. Daar aangekomen zie je in een bocht een soort steenstort waar allemaal mensen met beitels en hamers bezig zijn. Dat er mineralen worden gevonden is wel duidelijk maar waar we naar zoeken, we hebben geen idee. Maar iedereen doet het, dus doen we maar mee. Er is een soort witte steenlaag met daarin een pyrietachtig metaal. Iedereen gooit deze stenen weg maar wij vinden ze prachtig en stoppen onze zaken vol. Tanja is niet meer te houden en valt op elke potentiële vindplaats aan met een enthousiasme dat aanstekelijk is. Helaas hebben we maar 1 beitel en 1 hamer zodat we bij toerbeurt een stukje hakken. Als we eenmaal uitgehakt zijn gaan we de lange weg weer terug naar het dorp. Daar bezoeken we nog wat mineralenwinkeltjes waarbij vooral opvalt dat er veel mineralen uit Peru, Thailand, Brazilië.. en jawel ook een paar uit het Binntall te koop zijn. Terug naar het Lötschental dan maar weer. Onderweg kopen we de benodigdheden voor een barbecue en worden weer pijnlijk herinnerd aan het hoge prijsniveau. Jammer dat we vergeten waren om aanmaakblokje te kopen, maar met wat lampolie kom je ook een heel eind.

AlpenroosjeDonderdag 19 augustus 1993

Na 1 uur draaikonten, wordt het nou echt mooi weer, of iets minder mooi weer, deden 3 wolkjes in de lucht ons besluiten maar met de auto erop uit te gaan. Vol goede moed op weg naar de Simplonpas, om tot de ontdekking te komen dat er niet alleen in Nederland file’s zijn. Vlak voor Visp staat een enorme file. We staan een half uur uiterst geduldig in de rij en besluiten dan af te slaan richting Saas Fee. Daar glimmen de gletsjers ons tegemoet, maar omdat de drie wolkjes in het Lötschental waren achtergebleven, is het intussen zo warm geworden dat we niet meer willen klimmen, in zo’n geval biedt de luftseilbahn auskumst. Voor een klein kapitaal kunnen we omhoog. Deze baan eindigt ergens op een vieze puinkegel en het blijkt dat je eigenlijk nog verder moest met de metroalpine. De naam had ons natuurlijk al iets moet doen vermoeden, maar onschuldig als we waren stonden we allebei met een mond vol tanden te kijken naar een echte metro op 2500 meter. Voor mij zijn die Zwitsers gek, maar wel slim want de metro zat vol en was zeker niet gratis. Een kapitaal later zaten we in de metro want boven zou er een ijsgrot zijn. Die was er ook, maar alleen nadat weer een klein kapitaal van eigenaar was verwisseld. De grot was prachtig maar onze korte broek en T-shirts waren niet zo warm als we zouden willen en rillend doorlopen we de overigens heel mooie, ijsgrot.

1993_Saas_Fee_01 1993_Saas_Fee_02 1993_Saas_Fee_03

Dwars door de gletsjer is een tunnel geboord en bij de verschillende verschijnselen hangt een uitleg. De grot is prachtig blauw. De temperatuur van 2° wordt ons toch te veel en we vertrekken weer naar buiten. Buiten op de gletsjer was het een komen en gaan van iets te rijke en arrogante zomerskiërs die zich zelf belangrijk genoeg vinden om overal heel onbehoorlijk voor te dringen, daarbij regelmatig mensen met hun lange latten uit balans brengend. Terug beneden kopen we, voor weer een klein kapitaal, nog een patatje (ƒ3,50 per stuk) en zijn we naar huis vertrokken, maar niet voordat we een klein kapitaal aan parkeergeld hadden betaald.

BosaardbieVrijdag 20 augustus 1993

lsbbietschVandaag gaan we dan de beruchte Lötschenpas beklimmen. ’s Morgens staan we vroeg op omdat het een lange wandeling wordt. De borden geven aan 7 stunde en dan kun je er gerust een kwart bij optellen. Bij de kabelbaan aangekomen worden daar net 3Img0002 bussen met toeristen afgezet die naar boven willen. Dat wordt dus in de rij staan. En zoals altijd weer, was ook hier de regel; waar gewacht moet worden, zijn de voorpiepers haantje de voorste. Een uur later zijn we eindelijk aan de beurt en vertrekken met de kabelbaan omhoog. De wandeling naar de pas was heel erg mooi maar ook erg zwaar. Bij de Lötschenpas aangekomen, drinken we wat in de hut en genieten van het uitzicht over het Lötschental. Vanaf de hut kun je het hele dal overzien en dat is prachtig. We zetten koers naar de andere kant van de berg, richting het dorpje Selden, waarvandaan we de bus naar Kandersteg gaan nemen. We moeten een flink stuk over een gletsjer lopen en dat is behoorlijk eng. We volgen de staken die in de sneeuw zijn gezet maar je voeten glijden regelmatig weg. Je krijgt flink spierpijn van het ingespannen lopen en daarbij komt dat onze kuiten en nek behoorlijk aan het verbranden zijn. Aan het einde van de gletsjer wacht een puinkegel van de gletsjer en al dat losse grind doet je bijna terug verlangen naar de gletsjer. Daarna is ’t dalen en nog eens dalen. Je kuiten klapperen en je voeten kletsen neer. Moe van de lange wandeltocht zagen we dan aan de voet van de berg een bordje met daarop op dat de bushalte nog 5 minuten lopen was. Toen we bij de weg aankwamen was er in geen velden of wegen een bushalte te bekennen. We hebben het toen maar eens nagevraagd in het hotelletje en toen bleek dat je je aanmoest melden en dat de laatste bus om 17.00 was vertrokken. De moed zakt ons in de vermoeide schoenen. Op het vrolijke gele bordje staat Kandersteg 2½ stunden en de Zwitsers kunnen wat dat betreft slecht klokkijken. Maar er zat niets anders op dan te gaan lopen, gelukkig hebben we genoeg te eten, namelijk nog twee dropjes…. Het dal waar we in terecht gekomen zijn is op 3 huizen na onbewoond. Na een half uur staat het huilen nader dan het lachen. Tot in de verte een auto opdoemde. Twee duimen veerde tegelijk omhoog. Piepende remmen, open- en dichtslaande deuren en binnen 3 kwartier staan we op het station van Kandersteg, om daar voor onze neus de trein te zien vertrekken. Een goed excuus om de stationsrestauratie met een bezoek te vereren. Geen van beiden weten we wat we besteld hebben, maar honger maakt rauwe bonen zoet. De trein doet het stuk waar wij meer als 7 uur over hebben gedaan in zo’n 15 minuten, misschien was de trein handig geweest voor de heenweg. Onze angst in nu alleen nog dat er in Goppenstein geen bus meer gaat, maar die verdwijnt als sneeuw voor de zon als we een grote rood/gele bus zien staan. Zelfs Tanja kreeg weer praatjes en met een kwartier kwam de tent weer in zicht. ’s Nachts heerlijk geslapen.

13-16 augustus 1993
21-24 augustus 1993