The middle of nowhere
Blue mountains

Tanja’s luchtbed is lek gegaan vannacht maar het warme klimaat ter plekke heeft zoveel overtollig beddengoed opgeleverd dat er wel een zacht matrasje van te maken viel. We ontbijten in de al gloeiende zon. We gaan vandaag de rondrit maken die door het park loopt. Allereerst gaan we naar het visitors centre om ons daar te laten voorlichten. Dat visitor centre is nog rustiger als de camping, daar is namelijk helemaal niemand.

Op een bord schrijven we onze naam en de tijd dat we vertrokken zijn, zodat in ieder geval iemand kan weten wat we aan het doen zijn. Wel zijn er douches en we maken dan ook lekker gebruik van deze onverwachte maar heerlijke verrassing. We bekijken de woolshed uit de tijd dat Mungo werd ontgonnen, zo aan het begin van de vorige eeuw. Je vraagt je af hoe die schapen het ooit uithielden in die hitte. Dwars door de vlakte loopt een stuk van de rabbitproof fence, het langste hek ter wereld ooit neer gezet rond 1930 om de konijnenplaag een halt toe te roepen en nog steeds zijn de konijnen een probleem. Rond Mungo worden ze nog steeds bestreden. We beginnen aan de rondrit die zo’n 60 kilometer lang is. De eerste 15 kilometer zijn moeizaam en de auto gaat het er niet beter op doen. Vlak voor de Wall of China worden we ingehaald door een bus die met 80 kilometer per uur over de zandweg stuift. Bij de Walls of China komen we dan ook terecht in een groep bejaarden, die vanmorgen vroeg uit Mildura vertrokken zijn voor een dagexcursie. De gids nodigt ons uit om zijn guided tour mee te doen, en ach waarom ook niet… Hij is een aboriginal komt hier uit de buurt maar weet er eigenlijk niet zoveel van. Hij leest een paar borden voor, maar behalve dat hij letterlijk de tekst voorleest voegt hij er niets aan toe. We lopen mee de duinen in en krijgen een lesje spoorzoeken. Hij laat ons de oude resten van een vuurplaats van Aboriginals uit de tijd dat hier nog een van leven krioelend meer was, zo’n 45.000 jaar geleden. Het enige dat er van terug te vinden is, zijn de gehoorbotjes van de vissen die ze aten, die zijn zo hard dat ze niet vergaan. De duinen zijn gaaf om te zien, verschillende lagen met verschillende kleuren maken het een heel apart landschap. Vreemd verweerde duinen staan overal. We scheiden ons af van de bejaardenclub en gaan verder onze eigen wandeling maken. Soms staat er in een zinderende zandvlakte opeens een bosje krampachtig te vechten voor zijn leven. Aan de rand van de begroeiing een schedel van een klein knaagdier, kaalgevreten en witgebleekt door de zon. We maken een wandeling van ongeveer 2 uur en zijn rond een uur of 12 weer terug bij de parkeerplaats.

Het is eigenlijk te laat voor de rondrit, daarbij geteld het vervelende hikken van de auto, doet ons besluiten terug te gaan. We pakken de tent in en nemen de weg naar Balranald, een onverharde weg van 125 kilometer. Ik kan me nog herinneren dat we de camping afrijden, rechts afslaand naar de onbekende weg met een auto die niet helemaal lekker is, de rust om je heen geeft veel ruimte om te piekeren. We weten niet echt of het verstandig is want de weg die we op de heenweg hebben genomen, werd nog wel gebruikt maar als we die nemen moeten we zo’n 300 kilometer extra omrijden. De weg die we nu nemen is gelukkig wel beter, met minder putten, maar wel met meer zand, soms slip je van de ene kant van de weg naar de andere zonder dat je er ook maar iets aan kan doen. We kunnen wel zo’n 70 kilometer per uur rijden dus dat gaat beter, maar soms dan zit je opeens in een slecht stuk met allemaal dwarse ribbels op de weg en dan is het of de auto uit elkaar wordt geschud. Om de vijf minuten kijk ik op de kilometerteller om te kijken hoe ver we nog moeten.  Als je je fantasie de loop laat kun je heel veel nare scenario’s bedenken, kortom ik ben een beetje bang en Tanja ook. We spreken het niet echt uit omdat het dan gelijk zo tastbaar is, maar onrustig ben ik wel. Uiteindelijk zien we in de verte een verharde weg aankomen! Ik kan het asfalt wel kussen. Terwijl we stoppen om wat te eten en te drinken, zien we links van ons een kleine tornado door het veld  gaan./p>
De auto start gelukkig weer (we zijn nog steeds zo’n 100 kilometer bij het dichts bijzijnde huis vandaan) en over het asfalt kachelen we door, het eerste dorpje (3 huizen en 1 schuur) dat we tegen komen heet Penairie… Uiteindelijk komen we aan in Balranald een stoffig en slaperig stadje. De meeste winkels zijn dichtgetimmerd en alleen het tankstation is open, we kopen er het grootste ijsje dat ze hebben omdat we onderweg besloten hebben dat dat het meest onwaarschijnlijkste is dat je in Mungo ooit tegen kan komen, een soort symbool van de bewoonde wereld. Een prachtig park, maar voor iemand uit een land waar op elke hoek een ANWB paal staat, ook een soms wat benauwende ervaring. We besluiten om te proberen zoveel mogelijk kilometers te maken vandaag en gaan op weg naar Hay, het eerste doel. Onderweg razen de tornado’s overal over het land en is het landschap desolaat. Nergens een huis te bekennen, maar op de Sturt Highway komt er in ieder geval zeker elk half uur een auto voorbij. In Hay worden we aangehouden door een jonge agent die Tanja de blaastest laat doen. We raken in gesprek en voor we het weten zijn we een half uur en een geanimeerd gesprek verder. Van de weeromstuit vergeten we te tanken maar het volgende dorpje is 200 kilometer verder op en we hebben nog 2/3 tank vol. Dat dorpje blijkt één enkele schuur te zijn en we krijgen het wederom een beetje benauwd. We schakelen de lampen, radio en de airco uit om energie te sparen en gaan op weg naar het volgende dorp, wat op de kaart in ieder geval even groot is maar nee, hier hebben ze zelfs niet eens een schuur neer gezet. We rijden nu op twee streepjes. Ik reken uit hoelang we per streep kunnen doen en denk dat we het wel halen naar het volgende, grotere dorpje, ervan uitgaande dat er twee streepjes te gaan zijn en dat er dan een reservelampje gaat knipperen. Dan blijkt het laatste streepje niet het laatste streepje voor de reserve maar de reserve zelf te zijn, een irritant knipperend ledje. We rijden door en na zo’n 100 kilometer op de reserve zie ik een boer met zijn pickup bij zijn boerderij vandaan komen, die heeft vast wel ergens een jerrycan benzine. Ik rijd hem voorzichtig maar resoluut klem en begin met de vraag of er ergens een tankstation in de buurt is. Laat die er nou zijn, zo’n 15 kilometer verder op, in Rankins Spring. We rijden opgelucht verder, 15 kilometer dat kunnen we in het ergste geval nog wel lopen. Op wat volgens mij de laatste druppel moet zijn rijden we het tankstation binnen. Al met al een beetje te veel stress voor één mens op één dag. Het is intussen zo’n 5 uur geworden en we besluiten nog even door te gaan, tot in West Waylong. Daar luisteren wij bij binnenkomst naar de tourist information (88Mhz Fm…) en horen een advertentie voor een goed en goedkoop familiehotel. Goedkoop, dat waren ze wel maar goed en voor de hele familie is wat overdreven. Boven een afgetrapt café een paar kamers met een bed, aan de andere kant wat kun je verwachten voor AUS$25 voor twee personen. We eten een bord mixed grill met aardappels en gravy, bellen nog even met Nederland en vallen uitgeput in slaap.


The middle of nowhere
Blue mountains